Wie opgroeide in een gezin met een laag inkomen, heeft later vaak zelf ook een laag inkomen. Vooral in de noordelijke provincies is dit het geval, waar kinderen er minder goed in slagen om op latere leeftijd de armoede achter zich te laten. Dat stelt recent landelijk onderzoek naar inkomensverschillen onder dertigers. Maar zo simpel ligt het niet. De verdeling van kansen heeft inderdaad te maken met inkomensverschillen, maar ook andere ontwikkelingen zijn belangrijk. Alles hangt nauw samen met de leefsituatie waarin mensen wonen, werken en keuzes maken.
De Erasmus School of Economics (2020) deed onderzoek naar inkomensverschillen onder Nederlanders, geboren tussen 1982 en 1987. Uit dit onderzoek blijkt dat het inkomen van dertigers nauw samenhangt met het inkomen van hun ouders. In Fryslân ligt het gemiddeld inkomen van dertigers lager dan in de rest van Nederland en blijven zij vaak in dezelfde inkomensklasse als van hun ouders (zie de Kansenkaart voor het overzicht). Dit betekent dat wanneer de ouders een laag inkomen hebben, het kind op latere leeftijd dat ook heeft. Afgaand op deze inkomensverschillen concluderen de onderzoekers dat kansen ongelijk zijn verdeeld en het in noordelijke provincies moeilijker is om de armoede ontstijgen.
Inkomen op latere leeftijd is een belangrijke manier om de kansen die kinderen hebben meetbaar te maken, maar geeft geen volledig beeld. Eerder onderzoek laat zien dat kansenongelijkheid nauw samenhangt met andere zaken, zoals een onderwijsachterstand, opvoeding, toegang tot sociale voorzieningen, mogelijkheden op de arbeidsmarkt en ervaren regie op het eigen leven (SER, 2019; SCP, 2019; Onderwijsinspectie, 2020).
Kijken naar het inkomen op latere leeftijd geeft bovendien vooral een inkijk in de economische kansen, maar zegt nog weinig over de sociale kansen, zoals het welbevinden en het mee kunnen doen aan de lokale gemeenschap. Het FSP doet daarom onderzoek naar Brede Welvaart, om meer factoren die er toe doen in het leven mee te kunnen nemen.
Friese huishoudens hadden in 2018 gemiddeld 27.700 euro te besteden. Dat is 2.500 euro minder dan in de rest van Nederland. Dit blijkt uit de monitor Inkomen van het FSP. Fryslân is na Groningen de provincie met de laagste inkomens van Nederland. Binnen Fryslân zijn de inkomens overigens wel gelijker verdeeld.
Het lagere inkomen in Fryslân hoeft niet nadelig te zijn, als de uitgaven lager zouden zijn. Voor de woonlasten weten we dat die in Fryslân gemiddeld lager zijn, zowel voor woningeigenaren als huurders. De FSP-monitor Wonen laat zien dat naar verhouding relatief veel mensen in Fryslân met een laag inkomen een koopwoning bezitten. Hoewel inwoners in Fryslân gemiddeld een lager opleidingsniveau en inkomen genieten, scoort Fryslân relatief hoog op welzijnsindicatoren als ervaren geluk, gezondheid en het doen van vrijwilligerswerk (FSP, 2019).
Regionale inkomensverschillen hangen met verschillende factoren samen, onder meer met opleidingsniveau en de beschikbaarheid van werk. Het onderwijsniveau in Fryslân ligt al jaren lager dan het landelijk gemiddelde, blijkt uit de monitor Onderwijs. Zo ligt het aandeel leerlingen dat een vwo-diploma haalt in Fryslân lager dan landelijk. Eén mogelijke verklaring is dat in Fryslân vaker sprake is van een lager schooladvies (‘onderadvisering’) (FSP, 2018). Een deel van de jongeren verhuist bovendien naar buiten de provincie voor een opleiding in het hoger onderwijs of voor werk (FSP, 2018). Dat kan deels verklaard worden door het beperkte aanbod van wetenschappelijk onderwijs in Fryslân en baankansen elders.
Dat lagere opleidingsniveau werkt door op het gemiddeld inkomen in Fryslân. Hoogopgeleiden verdienen gemiddeld bijna twee keer zo veel als laagopgeleiden. Middelbaar opgeleiden, waarvan er in Fryslân relatief veel zijn, verdienen gemiddeld ook een stuk minder dan hoogopgeleiden (CBS, 2019). Zij werken bovendien veelal in sectoren die in Fryslân belangrijk zijn, maar waar het gemiddeld loon iets lager ligt. Daarbij valt te denken aan de sectoren zorg, industrie en agrofood.
Met het overzicht op de Kansenkaart wordt geprobeerd om te laten zien waar iemand het grootste risico heeft om op latere leeftijd in een armoedesituatie te raken. Maar een laag inkomen is niet hetzelfde als armoede. Leven onder de armoedegrens betekent voor een eenoudergezin met twee kinderen een besteedbaar inkomen van minder dan 1.600 euro per maand. Bij een gezin met twee ouders en twee kinderen gaat het dan om minder dan 2.000 euro. Als gezinnen moeten rondkomen van dit bedrag betekent dat een groter risico dat er niet (voldoende) geld is voor gezond eten, een schoolreisje, hobby of een kinderfeestje. Geldzorgen hebben bovendien vaak ook een mentale impact op het gezin en staat een gezonde ontwikkeling van kinderen in de weg.
Bijna tienduizend Friese kinderen leefden in 2018 in armoede, wat neerkomt op 7,5% van alle kinderen in Fryslân (FSP, 2019). Dit is lager dan het landelijk gemiddelde (8,1%). Het aandeel kinderen dat in 2018 in armoede opgroeit is het hoogst in de provincies Zuid-Holland (10%), Groningen (9,9%), Flevoland (8,5%) en Limburg (8,5%). Van alle Friese kinderen die in armoede opgroeien heeft de helft (51%) de basisschoolleeftijd van 4 tot 12 jaar (FSP, 2020). Van de andere helft is ongeveer een kwart (23%) tussen 0 tot 4 jaar en heeft een kwart (26%) de middelbare schoolleeftijd (12 tot 18 jaar).
Opgroeien in een gezin dat leeft onder de armoedegrens, vergroot de kans om later als volwassene ook in een armoedesituatie te raken. Dit blijkt uit eerder landelijk onderzoek waarbij kinderen zijn gevolgd die in 1985 opgroeiden (SCP, 2011). Algemene uitkomst is dat opgroeien in armoede de kans vergroot op armoede op latere leeftijd, met name wanneer iemand als kind jonger en langer met armoede te maken krijgt. Maar, van de kinderen die in 1985 in armoede opgroeiden heeft 93% op latere leeftijd niet meer te maken met armoede. Een kleine groep kinderen in een armoedesituatie lijkt op latere leeftijd hetzelfde lot te treffen als hun ouders.
Dit neemt niet weg dat het belangrijk is om de negatieve gevolgen voor het opgroeien in armoede aan te pakken. Om de oorzaken en gevolgen van de zogeheten intergenerationele armoede te begrijpen is het van belang om naast financiën juist ook oog te hebben voor de opvoeding- en thuissituatie van het gezin, de onderwijsachtergrond en de sociaal-culturele omgeving waarin mensen leven (Rijksuniversiteit Groningen, 2019; FSP, 2020). Het FSP blijft onderzoek doen naar de ontwikkeling van armoede in Fryslân, bijvoorbeeld met het project ‘Armoede anders bekeken’.
Door de site te te blijven gebruiken, gaat u akkoord met het gebruik van cookies. meer informatie
Deze site is standaard ingesteld op 'cookies toestaan", om je de beste mogelijke blader ervaring te geven. Als je deze site blijft gebruiken zonder je cookie instellingen te wijzigen, of als je klikt op "Accepteren" hieronder, dan geef je toestemming voor het gebruik van Cookies.